Micah 1

1Het woord des Heeren, dat geschied is tot Micha, den Morastiet, in de dagen van Jotham, Achaz en Jehizkia, koningen van Juda; dat hij gezien heeft over Samaria en Jeruzalem.
 Micha Die onderscheiden moet worden van die anderen Micha, de zoon van Jimia, die geprofeteerd heeft ten tijde van Achab en Josafat; 1Ki 22:8 , enz.; 2Ch 18:7 , enz.
,
 Morastiet Zie Jer 26:18 , alwaar deze profeet en zijn profetie uitdrukkelijk gedacht wordt; zie ook onder vs.14,15.
,
  Jotham, Achaz en Jehizkia, Ten tijde van deze koningen heeft Jesaja ook geprofeteerd, Isa 1:1 . Zie van de regering van deze koningen 2Ki 15 . tot en met 2Ki 21 en 2Ch 27 tot en met 2Ch 33 .
,
 gezien heeft Dat is, welk woord hem van God door gezichten is geopenbaard. Zie Eze 13:3 ; Amo 1:1 , enz.
,
  over Samaria en Jeruzalem Dat is, het koninkrijk Israël, of van de tien stammen, en het koninkrijk van Juda. Samaria was de koninklijke hoofdstad van Israël, gelijk Jeruzalem van Juda.
2Hoort, gij volken altemaal! merk op, gij aarde, mitsgaders derzelver volheid! de Heere Heere nu zal tot een getuige zijn tegen ulieden, de Heere uit den tempel Zijner heiligheid.
 gij volken altemaal Hebr. volken, die, of zij alle, gelijk elders; een figuurlijke verdagvaarding van alle volken en creaturen, om te verschijnen en te helpen in het oordeel van God, dat Hij over zijn volk wilde uitspreken. Verg. Deu 32:1 ; Psa 50:1 ; Isa 1:2 ; Jer 6:18-19 ; Amo 3:9 . Verg. ook onder Mic 6:1-2 . Sommigen verstaan door de volken al de stammen van Gods volk, en door de aarde het land Kanaän.
,
 aarde Anders, land.
,
 volheid Gelijk Psa 24:1 .
,
 zal tot een getuige zijn Of, zij ten getuige,
,
 tegen Of, onder; ziende op de volken in welker tegenwoordigheid God als tegen zijn volk wilde getuigen.
,
 ulieden Gij van Samaria en Jeruzalem, om u in volle gericht van uw boosheid en de rechtvaardigheid van zijn straffen te overtuigen. Verg. Psa 50:7 met de aantekening.
,
 tempel zijner heiligheid Dat is, zijn heilige tempel, of zijn heilig paleis; zullende [om zo te spreken] afkomen uit de hemel, [waar Hij met zijn heerlijkheid woont] of uit de tempel van Jeruzalem, [waar Hij met zijn genadige tegenwoordigheid woont] niet om genade te bewijzen, maar om recht te houden. Zie Psa 11:4 ; Jon 2:4 , Jon 2:7 met de aantekening.
3Want ziet, de Heere gaat uit van Zijn plaats, en Hij zal nederdalen en treden op de hoogten der aarde.
 gaat uit van zijn plaats Zie Isa 26:21 met de aantekening.
,
 treden op de hoogten der aarde Zie Amo 4:13 .
4En de bergen zullen onder Hem versmelten, en de dalen gekloofd worden, gelijk was voor het vuur, gelijk wateren, die uitgestort worden in de laagte.
 versmelten, en de dalen gekloofd worden Als de tegenwoordigheid en de toorn van dezen Rechter niet kunnende verdragen; figuurlijk gesproken, gelijk Psa 97:5 .
,
 vuur Versta, smelt.
,
 wateren, die uitgestort worden Versta, gespleten worden, dat is die in kleine druppelen verdeeld worden en zich als verliezen, wanneer zij van de hoogte omlaag gestort worden. Verg. 2Sa 14:14 .
,
 laagte Hebr. afgang, nederdaling.
5Dit alles, om de overtreding van Jakob, en om de zonden van het huis Israëls; wie is het begin van de overtreding van Jakob? Is het niet Samaria? En wie van de hoogten van Juda? Is het niet Jeruzalem?
 Dit alles Dat in het voorgaande gezegd is, zal alles geschieden.
,
 wie is Dat is, wie zijn de voornaamste auteurs en stichters van de boosheid en afgoderij in Israël? Het zijn voorzeker die van Samaria.
,
 het begin van Verg. onder vs.13.
,
 de overtreding van Jakob Of, afval; dat is, wie zijn de auteurs en stichters van de afgodische hoogten en die het volk daartoe verleiden en met hun kwaad voorbeeld voorgaan in Juda? [zie Lev 26:30 ; Eze 20:29 .] Het zijn gewisselijk die van Jeruzalem.
6Daarom zal Ik Samaria stellen tot een steenhoop des velds, tot plantingen eens wijngaards; en Ik zal haar stenen in de vallei storten, en haar fondamenten ontdekken.
 steenhoop des velds Of, aardhoop; dat is, de stad, die nu zo prachtig en sierlijk gebouwd is, zal Ik maken tot een aardhoop, een veld dat omgewroet, omgearbeid en overhoop geworpen is, om een wijngaard daarin te planten. Verg. Mic 3:12 .
,
 stenen Hun muren en gebouwen.
,
 vallei Dewijl Samaria op een berg gelegen was.
,
 ontdekken De stad omkeren, dat de fundamenten ontbloot worden en niets op zijn plaats blijft. Zie Eze 13:14 met de aantekening.
7En al haar gesneden beelden zullen vermorzeld worden, en al haar hoerenbeloningen zullen met vuur verbrand worden, en al haar afgoden zal Ik stellen tot een woestheid; want zij heeft ze van hoerenloon vergaderd, en zij zullen tot hoerenloon wederkeren.
 hoerenbeloningen zullen met vuur verbrand worden Het Hebr. woord wordt voor hoerenloon gebruikt, maar staat hier in het getal van velen. Versta hierdoor alle rijkdom en overvloed, die haar God wel gegeven had, maar zij hielden ze voor giften van hun boelen, dat is, van de Baäls of afgoden, en een beloning van hun hoererij, dat is afgoderij, waarvan zij dan weder geschenken en presenten vereerden aan de afgoden, om dezelve en hun tempels op te pronken. Zie hiervan Hos 2:4 , Hos 2:7 , Hos 2:8 , Hos 2:11 , en Hos 9:1 . Buiten dat waren zij zo snood dat zij, in plaats van hoerenloon te ontvangen, zelfs hoerenloon gaven om nieuwe afgoden en afgodische verbonden te verkijgen. Zie Eze 16:31 , Eze 16:34 , Eze 16:41 .
,
 haar afgoden zal Ik stellen tot een woestheid Zie 2Sa 5:21 .
,
 tot hoerenloon wederkeren Dat is, als hoerenloon verdwijnen; gelijk wij zeggen: zo gewonnen, zo geronnen. Of, men kan het duiden op de Assyriërs, die het weder zouden roven en buiten, als een gift en beloning van hunlieder afgoden, of hun hoeren daarvan lonen. Verg. Joe 3:3 .
8Hierom zal ik misbaar bedrijven en huilen; ik zal beroofd en naakt gaan; ik zal misbaar maken als de draken, en treuren als de jonge struisen.
 Hierom zal ik misbaar bedrijven en huilen Woorden van de profeet, gelijk Isa 21:3 , en Isa 22:4 ; Jer 4:19 , en Jer 9:1 , enz. om het volk te bewegen tot nadenken en bekering.
,
 beroofd en naakt gaan Of, berooid,[verg. Job 12:17 ], en naakt. Verg. Isa 20:2 met de aantekening.
,
 draken Zie Job 30:29 , en verg. Psa 102:7 met de aantekening.
9Want haar plagen zijn dodelijk; want zij zijn gekomen tot aan Juda; hij is geraakt tot aan de poort mijns volks, tot aan Jeruzalem.
 zijn dodelijk Hebr. is. Alzo ook in de volgende woorden. Dat is, elkeen hare [Samaria] plagen, zij zijn alle ongeneeslijk, wanhopend.
,
 Juda Tot een teken dat de tien stammen al verwoest waren, en dat de vijand voorts doordrong in Juda. Verg. Isa 8:7 , Isa 8:8 , 2Ki 18:13 .
,
 hij is geraakt tot aan de poort De vijand; of het, te weten kwaad, uit vs.12.
,
 mijns volks Hieruit leiden sommigen af dat deze profeet uit Juda geweest is, waarmede het verhaal overeenkomt, Jer 26:19 , en boven vs.1.
10Verkondigt het niet te Gath, weent zo jammerlijk niet; wentelt u in het stof in het huis van Afra.
 Gath Opdat de Filistijnen daarover niet juichen. Zie 2Sa 1:20 , met de aantekening.
,
 zo jammerlijk niet Hebr. wenende weent niet.
,
 wentelt u in het stof Of, besprengt u met stof, tot een teken van rouw. Verg. Jer 6:26 ; Eze 27:30 met de aantekening.
,
 in het huis van Afra Of, over het huis Afra, om deszelfs wil. Men leest wel van Ofra in Manasse en een ander in Benjamin. Zie Jdg 6:11 , maar Afra of Beth-Afra wordt nergens dan hier vermeld, alzo ook de volgende plaatsen Safir, Zaänan, Beth-Ezel, Maroth. Waaruit sommigen afleiden dat het verzonnen namen zijn, door welke de profeet enige bijzondere goede plaatsen heeft willen te verstaan geven, ziende op de betekenis van de woorden. Of immers dat hij gezien heeft op de betekenis van de namen van deze plaatsen, gelijk ook onder vs.14, 15. Beth-Afra is zoveel als huis des stofs, of stofhuis, stoffig huis, alsof de profeet wilde zeggen: Wentel u in het stof, [om of over die plaats] die in het stof zal nedergelegd of verwoest worden. Safir is schoon, fraai. Zaänan waar veel vee is, of [gelijk anderen] daar veel uitgang is; Beth haezel , het huis dat nabij, ter zijde, of afgezonderd, bewaard, gespaard is; Maroth bittere [plaatsen], of, bitterheden, waardoor men dorre magere plaatsen kan verstaan. Al deze plaatsen voorzegt de profeet de nakende ellenden. Sommige gissen dat Afra Efraïm beduidde; Safir Samaria,, Zaänan Zion, Beth haezel Beth el ; Maroth Ramoth in Gilead, enz.
11Ga door, gij inwoneres van Safir! met blote schaamte; de inwoneres van Zaanan gaat niet uit; rouwklage is te Beth-haezel; hij zal zijn stand van ulieden nemen.
 Ga door Hebr. gaat ulieden door, gaat over, in gevangenschap het land henen uit. Aangaande het overtollig bijvoegsel ulieden, zie Amo 7:12 .
,
 blote schaamte Hebr. ontbloot [aan] de schaamte. Zie Isa 47:2-3 ; Jer 13:22 met de aantekening aldaar.
,
 uit Met hun vee, om dat naar gewoonte te weiden, gelijk sommigen dit nemen. Of, zal niet kunnen uitgaan, als door de vijand benauwd, of voor hem bevreesd zijnde. Sommigen voegen het bij het volgende aldus: Is niet uitgegaan ter rouwklage van Beth haezel , als hun naburen niet kunnende beklagen of troosten, omdat ze zelf in het lijden zijn.
,
 zal zijn stand van ulieden nemen Dat is, God zal zijn bijstand of residentie, verblijf van ulieden wegnemen. Of hij, te weten de vijand, zal door uw ondergang gesterkt worden. Anders, [dat] zijn stand van ulieden zal ontvangen, te weten Beth haezel ; dat is, naardat het de voorgemelde schone vette plaatsen gaat, daarnaar zullen de magere naburen ook moeten varen; want als die verwoest worden, zo moeten deze die van hen de leeftocht ontvangen gebrek lijden, waarvan wijders in het volgende.
12Want de inwoneres van Maroth is krank om des goeds wil; want een kwaad is van den Heere afgedaald, tot aan de poort van Jeruzalem.
 goeds wil Dat de ingezetenen verloren hebben, door de verwoesting van de vette aangrenzende streken, zelfs tot Jeruzalem toe. Of, dat de vijand die van Maroth zelf benomen heeft.
,
 kwaad is van den HEERE afgedaald De straf, te weten de verderving van het land door de Assyriërs.
13Span de snelle dieren aan den wagen, gij inwoners van Lachis! ( deze is der dochter Sions het beginsel der zonde) want in u zijn Israëls overtredingen gevonden.
 Span de snelle dieren aan den wagen Hebr. bind of span, [het Hebr. woord wordt alleenlijk hier alzo gevonden] de wagen aan, of met het snelle dier, of kemel, of paard, postpaard. loper, of muilezel. Zie 1Ki 4:28 . De profeet wil zeggen: haast u vrij om te vluchten voor de aankomst van de Assyriërs, die u zullen komen belegeren, het zal u niet helpen. Zie 2Ki 18:14 , 2Ki 18:17 en 2Ki 19:8 .
,
 Lachis Zie 2Ki 14:19 .
,
 beginsel der zonde Hieruit nemen sommigen af dat deze stad de eerste geweest is in Juda, die de afgoderij van Israël of van de tien stammen heeft nagevolgd, en met haar voorbeeld Jeruzalem, en alzo voorts de andere, verdorven. Anderen duiden het op de afval van Davids huis, waarin zij de tien stammen gelijk zou geworden zij, omdat zij hun eigen koning Amazia [die voor de samenzweerders daar binnen gevlucht was] heeft laten ombrengen. Beide kan onder deze woorden wel begrepen zijn, alzo, dat zij eerst afgodisch met de tien stammen geworden zijnde, ook voorts hun eigen koning ontrouw is geworden, en hem, de koning van Israël en de samenzweerders ten gevalle, verraderlijk heeft laten vermoorden, dewijl de koning Israëls tegen Amazia krijg voerde, en vermoedelijk deze moord [naar de wijze van het verdorven Israël] gesticht had. Zie 2Ki 14:15 , 2Ki 14:19 .
,
  Israëls overtredingen gevonden Dat is, van de tien stammen. Zie de voorgaande aantekening aldaar.
14Daarom geef geschenken aan Morescheth-gaths; de huizen van Achzib zullen den koningen van Israël tot een leugen zijn.
 geschenken Alzo wordt het Hebr. woord [dat van] zenden [zijn oorsprong heeft] ook gebruikt 1Ki 9:16 .
,
  Morescheth Zie Jer 26:18 . Anders, aan de bezitting; dat is omtrek van Gath.
,
 Gaths Een koninklijke stad van de Filistijnen, [gelijk boven vs.10], welker vriendschap en hulp zij zouden zoeken door geschenken, maar tevergeefs, wil de profeet zeggen. Daar was ook een stad Marescha, toebehorende aan Juda, die bij Achzib gesteld wordt, Jos 15:44 ; ook worden Gath en Marescha bij elkander gevoegd, 2Ch 11:9 . Zie aldaar.
,
 Achzib Zie van Achzib in Juda, Jos 15:44 , en van een ander in de stam Aser, [gelegen aan de Middellandse zee, naar sommige kaarten] Jdg 1:31 . Het kan zijn dat hier door de huizen van Achzib verstaan worden de soldaten, die de koningen van Israël nu en dan gehuurd mogen hebben van de overgebleven Kanaänieten, of dat zij met de ingezetenen van die streken een verbond mogen hebben gemaakt, en nu met hen hadden, om hen bij te staan tegen de Assyriër, doch al tevergeefs. De profeet noemt de stad Achzib alleen om de overeenkomst van de woorden Achzib en Achzab, dat is, leugen, of een leugenaar; gelijk in het volgende Marescha, en erfgenaam. Anderen verstaan, door de koningen van Israël de koningen van Juda, die over Israël of van de tien stammen overblijfsel zouden regeren, maar van de Babyloniërs uitgeroeid worden.
,
 leugen zijn Dat is, zullen hun faillieren, bedriegen.
15Ik zal u nog een erfgenaam toebrengen, gij inwoneres van Maresa! Hij zal komen tot aan Adullam, tot aan de heerlijkheid Israëls.
 erfgenaam toebrengen Of, erfelijke bezitter. Versta, de vijand. De profeet ziet op de betekenis van het woord Marescha en Moreschet, die hij [om enerlei betekenis van] erfenis schijnt voor een te nemen.
,
  Maresa Zie Jos 15:44 ; 2Ch 11:8 , en 2Ch 14:9 ; idem Jer 26:18 ; ook 2 Mach.12:35.
,
 Hij zal komen tot aan Adullam De nieuwe bezitter of erfgenaam, de vijand, zal doordringen tot in Juda, waar Adullam gelegen was, eertijds een koninklijke stad. Zie Jos 12:15 , en Jos 15:35 ; Neh 11:30 .
,
 tot aan Dit is hier ingevoegd uit vergelijking van boven vs.9, 12.
,
  heerlijkheid Israëls Te weten Jeruzalem, dat de heerlijkheid van gans Israël was. Omdat deze woorden duister zijn, worden zij verscheidenlijk bij de uitleggers genomen. Anders, hij [de vijand] zal komen tot aan Adullum, de heerlijkheid van Israël; dat is, welke stad heerlijk en vermaard is in Israël, diep in het land, waar de spelonk Adullam, Davids toevlucht, nabij gelegen was.
16Maak u kaal en scheer u, om uw troetelkinderen; verwijd uw kaalheid, als de arend, omdat zij gevankelijk van u zijn weggevoerd.
 u Gij inwoners van Marescha en de andere vorengemelde plaatsen. Sommigen duiden het op Jeruzalem of Zion, en de wegvoering naar Babel.
,
 kaal en scheer u Tot teken van grote rouw. Zie Jer 16:6 .
,
 troetelkinderen Hebr. kinderen, of zoner van uw wellusten, of vermakingen; dat is, uw lieve kinderen.
,
 verwijd uw kaalheid Dat is, maak u zeer kaal, wijd en breed; zo kaal gelijk de arend wordt wanneer hij aan het ververen is en al zijn pluimen en veren verliest.
,
 gevankelijk van u zijn weggevoerd Te weten uw troetelkinderen.
Copyright information for DutSVVA